Deze vraag is een logische misvatting. Als we hier 'God' zeggen, hebben we het over een alwetend, alomtegenwoordig en almachtig wezen. Hij is zowel transcendent als immanent, blijvend in die toestand. Om het in een analogie te zetten, stel je een tafel voor. Als die tafel God vertegenwoordigt, dan kan er niets buiten die tafel vallen, zelfs niet "niets". Dat is een weergave van Zijn Alomtegenwoordigheid. Er is nergens waar God niet is. Als God 'niet God zou zijn', zou alles ook 'niet' zijn, zelfs 'niets'. Kunnen we dat doorgronden?